1 The National Peace Memorial Halls for the Atomic Bomb Victims in Hiroshima and Nagasaki Global Network
国立広島・長崎原爆死没者追悼平和祈念館 平和情報ネットワーク GLOBAL NETWORK JapaneaseEnglish
 
Select a language / Nederlands (Dutch・オランダ語) / Memoirs (Lees de memoires van slachtoffers van de atoombom)
 
Onheelbare oorlogswonden 
FUJIE Kyoko(FUJIE Kyoko) 
Geslacht Vrouwelijk  Leeftijd ten tijde van het bombardement
geschreven in 2010 
Verblijfplaats ten tijde van het bombardement Hiroshima 
Hall site Hiroshima Nationaal Monument voor de Vrede, ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de atoombom 
● De situatie voor de atoombom
Ik zat destijds in het vierde leerjaar van de Ujina Volksschool. Mijn vader was eenenveertig en maakte deel uit van het scheepscommandocentrum van de landmacht, waardoor hij het grootste deel van het jaar op buitenlandse missie was met een militair schip en hooguit een keer per half jaar naar ons huis in Ujina-machi (het huidige Minami-ku in Hiroshima) terugkwam. Mijn moeder was eenendertig en werkte als vroedvrouw. Blijkbaar was evacueren onmogelijk, ondanks het groeiende gevaar in de stad, omdat zij haar patiënten niet in de steek kon laten. Ons gezin bestond verder nog uit mijn anderhalf jaar oude zusje en mijn tachtigjarige grootmoeder van vaderszijde. Voorts woonde ook een neef van me bij ons in omdat mijn oom, die een scheepswerf leidde op het Koreaanse schiereiland, wou dat zijn zoon naar een Japanse school ging.
 
● Herinneringen aan mijn evacuatie als schoolkind
Rond april 1945 werd overgegaan tot de evacuatie van schoolkinderen en de derde- tot zesdejaars van de Ujina Volksschool werden verdeeld over Miyoshi-cho, Sakugi-son en Funo-son in het noorden van de prefectuur (de stad Miyoshi van vandaag). Zelf ging ik naar de Jojunji-tempel in Miyoshi-cho.
 
In de tempel kregen we nauwelijks iets anders te eten dan sojabonen. De maaltijden waren niet meer dan sojabonen waar een paar rijstkorrels aan vastklitten – zelfs de tussendoortjes bestonden uit sojabonen. Op een keer was een rijstbal spoorloos verdwenen uit de lunchbox van de zoon van de priester, een jongen die naar de middelbare school ging. De geëvacueerde kinderen moesten allemaal in het hoofdgebouw van de tempel gaan zitten, waar we aan een kruisverhoor werden onderworpen: “Wie heeft die rijstbal gestolen? Biecht op!”
 
Niet ver van de tempel vandaan was er de Tomoe-brug, een grote brug waarnaast zich een shintoschrijn bevond. Daar stond een grote kersenboom waar kersen aan groeiden. De oudere kinderen durfden wel eens in die boom te klimmen om kersen te plukken en op te snoepen. Ik wist helemaal nergens van, maar op een keer riepen de oudere kinderen mij en zeiden dat ik onder de boom op de uitkijk moest gaan staan. Net op dat moment kwam een man boos schreeuwend aangelopen en greep mij beet. Vervolgens richtte hij zich naar boven en riep: “Naar beneden, allemaal!” waarop ook de oudere kinderen uit de boom afdaalden. De man had me bij mijn hand vast en ik huilde. Hij vroeg me: “Waar kom je vandaan?” “Van de Jojunji-tempel,” snikte ik, waarop hij zei: “Goed dan” en mijn hand losliet. “Hieronder zijn uien en allerlei andere zaken geplant. Als jij er op trapt, kunnen we die niet meer opeten. Zorg dat dit nooit meer gebeurt, oké? Kom, kom, stop nu maar met huilen.” Die avond kwam de man ons gestoomde zoete aardappelen en ander lekkers brengen. Hij boezemde mij een beetje angst in, maar ik vond hem desondanks een enorm aardige vent. Hij zal vast gedacht hebben dat wij die kersen plukten omdat we uitgehongerd waren en medelijden met ons hebben gehad.
 
Soms kregen de geëvacueerde kinderen van hun ouders zoetigheden toegestuurd, maar die kwamen nooit in onze monden terecht. Ook mijn moeder zond mij harde snoepjes van geroosterde sojabonen toe, maar alles werd onverbiddelijk door de leraren geconfisqueerd. Volgens de oudere kinderen belandde dit wellicht allemaal in de buiken van de leraren.
 
Ook woedde er eens een ware luizenplaag. Over wat uitgespreide kranten kamden we onze haren uit. Met zijn allen drukten we de met bloed doorvoede, zwart geworden luizen plat. De shirts die we aanhadden hingen we in de zon te drogen op de open veranda van de tempel.
 
Zes augustus
Precies een week voordat de atoombom werd gedropt, kwam mijn vader thuis van een missie, waarop ook ik halsoverkop naar huis snelde. Het plan was om op vijf augustus terug naar mijn evacuatieplaats af te reizen, maar doordat ik geen treinkaartje meer had kunnen bemachtigen, werd dit uiteindelijk de zesde.
 
Op de ochtend van zes augustus liep mijn moeder met mijn zusje op de rug mee tot aan het station van Hiroshima om mij uit te wuiven. Een oud vrouwtje uit de buurt nam dezelfde trein om een bezoek te brengen aan haar kleinkind dat naar Miyoshi was geëvacueerd. Aan boord van de trein van de Geibi-lijn ging ik met mijn rug naar Miyoshi, onze bestemming, toe zitten. Net voor we de eerste tunnel indoken, zag ik drie parachutes. Juist op het moment dat de trein in de tunnel verdween, ontplofte de bom.
 
De impact was fenomenaal en weergalmde met een geweldige dreun in mijn oren. Ik zat neer en had niets, maar iedereen die rechtop stond tuimelde achterover, tot de volwassenen toe. Ik kon niet goed meer horen, alsof mijn oren afgesloten waren met stenen.
 
Bij het uitrijden van de tunnel was de rookwolk van de atoombom ongelooflijk duidelijk te zien. De oude dame en ik keken ernaar en zeiden tegen elkaar: “Wow, wat is dat, zeg?!” Ik was een kind en kon me in de verste verte niet inbeelden hoe Hiroshima er nu moest uitzien.
 
Toen we in Miyoshi aankwamen, vertelde de oude vrouw me: “Op de radio zeggen ze dat Hiroshima volledig van de kaart is geveegd.” Zonder het fijne ervan te weten, trok ik echter ‘s middags naar school om er onkruid te wieden. Op dat moment kwam de eerste vrachtwagen met slachtoffers uit Hiroshima aan op school. Met stomheid geslagen sloeg ik gade hoe een kolonne zwaar verbrande mensen uit de vrachtwagen kwam. Iemand die verbrand was in het gezicht drukte de huid van zijn wang met zijn handpalm aan zodat die niet van zijn kaak af zou druipen. Er was een vrouw wier borsten volledig waren afgerukt. Iemand strompelde voort met een bezem die hij ondersteboven hield om als wandelstok te gebruiken. Tot op vandaag staat dit schouwspel in mijn geheugen gegrift. Veeleer dan bang was ik compleet verbouwereerd.
 
Mijn familie en de atoombom
Ongeveer drie dagen nadat de atoombom was gedropt, kreeg ik in de tempel bericht van mijn familie in Hiroshima. Op twaalf of dertien augustus ging ik vervolgens per trein terug naar Hiroshima samen met Nobu-chan, een buurjongen uit het zesde leerjaar. In het station van Hiroshima kwam mijn vader me ophalen. Samen liepen we via de weg langs de Hijiyama-heuvel naar huis. Ik herinner me dat vader toen uitlegde hoe het met de rest van ons gezin was gesteld en voorspelde dat er “de komende zeventig jaar geen grassprietje zou groeien.”
 
Toen we thuiskwamen, trof ik mijn moeder van kop tot teen in lakens omzwachteld aan. Blijkbaar hadden ze die lakens rond haar gewikkeld om te voorkomen dat maden zich zouden nestelen in de brandwonden waarmee heel haar lichaam was bedekt. Ook mijn kleine zusjes gezicht was helemaal verbrand en zwartgeblakerd. Haar handjes en voetjes waren eveneens zwaar verbrand en op dezelfde manier met lakens omwikkeld. Mijn zusje was nog heel klein en verschrikt als ze was van moeders voorkomen, huilde ze onophoudelijk.
 
Op het moment dat de atoombom werd gedropt, stonden mijn moeder en zusje blijkbaar op de Enko-brug op een tram te wachten. Ongeveer een uur eerder, toen het luchtalarm was afgegaan, had moeder haar hoofdbeschermingskap aan een oude buurvrouw geleend die haar eigen kap was vergeten. Daardoor heeft mijn moeder de lichtflits van de atoombom in zijn volle intensiteit over zich heen gekregen. Mijn zusje zat op moeders rug en liep brandwonden op aan haar linkerhand en -voet en haar gezicht. Tijdens haar vlucht naar het oostelijke exercitieterrein achter het station van Hiroshima haalde mijn moeder mijn zusje verschillende keren van haar rug om haar onder te dompelen in brandbluswater.
 
Mijn grootmoeder bevond zich thuis toen de atoombom viel. Ons huis was niet afgebrand, maar het gebouw liep wel aanzienlijke schade op.
 
Mijn vader en neef hebben twee volledige dagen door de stad gedwaald op zoek naar mijn moeder en zusje. Toen zij moeder vonden, was haar lichaam blijkbaar zodanig opgezwollen door de brandwonden dat je niet meer kon uitmaken of ze een man of een vrouw was. Op de zesde augustus was moeder er toevallig op uit getrokken in kleren die zij zelf had gemaakt van een stof die vader vanuit het buitenland had toegestuurd. Blijkbaar bond zij een kleine reep stof die als bij wonder niet verschroeid was als herkenningsteken rond mijn zusjes hand. Toen mijn vader en neef in hun buurt kwamen zoeken, kreeg mijn éénjarige zusje mijn neef in de gaten en riep: “A-chan!” Dankzij de stof rond haar handje wisten ze dat zij het waren. Mijn moeder zou hebben gezegd: “Voor mij kan geen hulp meer baten – neem alleen ons meisje mee naar huis,” maar mijn vader legde beiden op een handkar en reed hen naar huis.
 
● Mijn moeders dood
Mijn moeder stierf op vijftien augustus. Vader timmerde een eenvoudige, dekselloze kist van oud hout bijeen, waarin wij haar lichaam verbrandden op een braakliggend stuk grond achter het huis. Iedereen cremeerde daar zijn doden, waardoor al die geuren ons huis binnendrongen en een ondraaglijke stank achterlieten.
 
De laatste woorden van mijn moeder waren gericht tot haar schoonmoeder: “Oma, ik wil een grote aardappel eten.” Wegens het gebrek aan voedsel tijdens de oorlog trok zij steeds met kimono’s en andere spullen naar het platteland om deze te ruilen voor aardappelen en ander voedsel. Van de opbrengst van deze ruil hield mijn moeder vast alleen de kleinste aardappeltjes voor zichzelf. Die kleine aardappeltjes hebben een heel scherpe smaak en zouden tegenwoordig zeker niet meer op het bord terechtkomen.
 
Voor mijn moeders zielenheil doe ik zonder uitzondering elk jaar weer mee aan de lantaarntewaterlating. Dan kook ik een grote aardappel om aan haar te offeren. Nog steeds als ik een grote aardappel zie, zou ik hem aan mijn moeder willen geven.
 
● De toestand van de stad na de oorlog
Een groot terrein op de rivierdijk boven de Ujina Volksschool deed dienst als verbrandingsplaats. Lijken werden er eenvoudig ingekapseld met golfplaten, waarin ze werden gecremeerd. Ter hoogte van het hoofd van het lijk was een gat in de golfplaten gemaakt. Wij, kinderen, liepen langs die smeulende lijken als we naar zee gingen om te zwemmen. In het voorbijgaan dacht ik wel eens: “Oh, het hoofd is nu aan het branden” en we trapten er op talrijke beenderen. Ik geloof dat die plek totdat ik in het zesde leerjaar zat als verbrandingsplaats werd gebruikt.
 
Het leven na de oorlog was een en al kommer en kwel, maar dat gold niet alleen voor ons gezin – iedereen zat toen in hetzelfde schuitje.
 
● Mijn zusje na de oorlog
Mijn zusje, dat bij mijn moeder was geweest toen de atoombom ontplofte, heeft het gehaald. De toon was toen dat het een mirakel was dat een kind van die leeftijd zoiets kon overleven. Tijdens het opgroeien kreeg zij voortdurend van iedereen te horen: “Wat een geluk dat je gered bent. Wat een geluk dat je nog leeft!”
 
Op haar voet bleven echter vreselijke keloïden achter, die haar voet misvormden. Een schoen aantrekken lukte niet, waardoor zij genoodzaakt was om constant geta of Japanse klompen te dragen. In die tijd droegen heel veel mensen geta, dus in het dagelijkse leven vormde dit geen al te groot probleem. Alleen op gelegenheden waar zij geen geta aan kon doen, zoals op schooluitstapjes of sportdagen, was dit heel vervelend. Dan zat er niets anders op dan twee paar legersokken over elkaar heen te dragen.
 
Haar voet zorgde ervoor dat mijn zusje verschrikkelijk werd gepest. Het gerucht ging toen ook de ronde dat de atoombomziekte besmettelijk zou zijn. Zo kreeg zij zaken naar het hoofd geslingerd als: “Nu zal mijn vinger verrotten” door iemand die haar nawees, of: “Als je van te dichtbij kijkt, raak je besmet.” Zelfs toen zij jaren later naar de lagere school begon te gaan, behandelde men haar als een soort curiosum en kwam men soms van heinde en verre naar haar kijken.
 
Noch aan mij, noch aan grootmoeder vertelde mijn zusje echter wat zij te verduren kreeg. Ze klaagde niet over haar misère en zei alleen maar: “Oma, het is een geluk dat ik nog leef, hè?” Van toen zij nog een ukje was, had zij deze woorden zo vaak te horen gekregen, dat het lijkt alsof ze zichzelf probeerde in te prenten: “Het is een geluk dat ik leef. Ondanks deze brandwonden mag ik van geluk spreken dat ik er nog ben.” Onlangs heb ik het aantekeningenboekje van mijn zus te zien gekregen. Daarin stond geschreven: “In die tijd dacht ik dat ik beter niet was blijven leven.” Toen ik dat zag, besefte ik nogmaals wat zij allemaal heeft moeten doorstaan.
 
Er was haar verteld dat haar voet niet geopereerd kon worden voordat zij een jaar of vijftien was. In de zomervakantie in het hoger middelbaar onderging zij dan eindelijk de langverwachte operatie. Reikhalzend had zij ernaar uitgekeken, steeds weer herhalend dat zij schoenen zou kunnen dragen van zodra zij naar het hoger middelbaar mocht gaan. Helaas lukte het daarna nog steeds niet om een schoen aan te trekken. Ze hadden huid van haar buik en zitvlak getransplanteerd en de misvormingen aan haar voet proberen te corrigeren, maar de getransplanteerde huid was zwart uit gaan slaan en haar kleine teentje bleef ongeveer drie centimeter uit positie staan. Voor haar operatie had mijn zus gejuicht: “Nu zal ik fatsoenlijk sportschoenen aan kunnen trekken,” maar zelfs nu, vijfenzestig jaar later, is het voor haar nog steeds onmogelijk om op een normale manier schoenen te dragen.
 
Omdat haar kleine teen pijnlijk tegen de schoenwand aan schuurde, had ze een gaatje in haar sportschoen gemaakt, maar dan kreeg zij wondjes door de wrijving met de rand van het gat. Er ging nauwelijks een dag voorbij zonder dat haar voet bloedde. Dan smeerde zij wat tandpasta op de plaats waar er bloed op haar schoen zat, want anders zouden ze haar allemaal vies vinden.
 
Tijdens haar opname in het Atomic-bomb Survivors Hospital ontmoette mijn zus dokter Tomin Harada, die haar zei: “Mijn deur staat altijd voor je open als je ergens mee zit.” Toen zij na het afstuderen van de middelbare school met dokter Harada ging praten, vertelde hij haar over een Japanse predikant die in Los Angeles woonde. Vader was gestorven nog voor zij naar het hoger middelbaar ging, en wij hadden het in die tijd allesbehalve breed. Een leraar van de middelbare school hielp haar aan een baantje, waarmee zij hard werkend op haar twintigste eindelijk genoeg bijeen had gespaard voor een enkele reis naar Amerika.
 
Terwijl zij bij de predikant inwoonde, kwam zij aan de kost in een wasserette. Zij zal het vast niet gemakkelijk hebben gehad, maar nu nog steeds probeert zij er het beste van te maken in Los Angeles. Hoewel zij zelf blijkbaar nooit had verwacht normaal te zullen kunnen trouwen, is zij ginds met een Japanner getrouwd en gezegend met drie kinderen.
 
● Voorval in Osaka
Precies een week nadat mijn zus haar operatie had ondergaan, ging ik op bezoek bij een vriendin die in Osaka woonde. Mijn zus drukte me op het hart: “Mijn toestand is nu stabiel. Ga maar.”
 
Ik nam een sneltrein en arriveerde in de vooravond, maar omdat ik geen idee had waar het huis van mijn vriendin zich bevond, ging ik de weg vragen in een politiestation. Een jonge agent was zo vriendelijk om een klein uur samen mij op zoek te gaan. Pas toen we het huis eindelijk hadden gevonden en ik hem zei: “Hartelijk dank. U hebt me geweldig geholpen,” vroeg de agent mij: “Waar komt u vandaan?” Ik had de woorden “Uit Hiroshima” nog maar uitgesproken, of hij zette een stap achteruit en vroeg: “Hiroshima van de atoombom?” “Ja,” antwoordde ik, waarop hij me toesnauwde met een gezicht alsof ik een besmettelijke ziekte had: “Ik vind vrouwen uit Hiroshima weerzinwekkend – vrouwen uit Hiroshima die aan de atoombom zijn blootgesteld.” Tot dan toe had ik me nooit druk gemaakt om het feit dat ik aan de atoombom blootgesteld was geweest en ik was dan ook zwaar gechoqueerd.
 
Ik heb nooit met mijn zus over dit voorval gesproken. Toen ik het aan mijn vriendin vertelde, zei die me: “Zeg het maar nooit aan je zusje. Dat zou zo zielig zijn voor haar.” Sindsdien vertel ik niemand meer dat ik uit Hiroshima kom.
 
● Voorval in een kledingwinkel
Het gebeurde een goede tien jaar geleden, toen ik klanten aan het bedienen was in de kledingwinkel waar ik werkte. Iemand die ik nooit eerder had gezien, sprak plots de naam van mijn zus uit en vroeg: “Bent u haar oudere zus?” “Ja,” antwoordde ik. “Hoe weet u dat?” Blijkbaar woonde die persoon in Furue en reikten de roddels over mijn zusje helemaal tot daar.
 
Dit voorval en dat in Osaka, naast allerlei andere zaken die waren gebeurd, deden mij ermee instemmen dat mijn zus naar Amerika zou gaan. Als zij het Japan van pesterijen en vooroordelen wou verlaten voor een plaats waar niemand haar kende, dan zou zij daar wellicht gelukkiger zijn, dacht ik.
 
● Vredeswens
Volgens mij gaat de intense pijn die door de overlevenden van de atoombom wordt gevoeld het voorstellingsvermogen van mensen die het niet zelf hebben meegemaakt te boven. Het is net als de pijn die je voelt als je in je eigen vingers snijdt: als iemand anders zich snijdt, heb je geen idee hoe dat voelt. Vandaar dat het volgens mij zo moeilijk is om het aan anderen over te brengen.
 
De oorlog sloeg verschrikkelijk diepe wonden in ons hart. Allerlei wonden, niet alleen de uiterlijk zichtbare, blijven aanwezig en doen zelfs na tientallen jaren pijn. Mijn zus heeft er een hekel aan om over de oorlog of de atoombom te praten en al van toen zij klein was, maakt zij zich snel uit de voeten  zodra iemand het onderwerp aansnijdt. Sinds zij de oversteek maakte naar Amerika, heeft zij haar littekens steeds onder donkere nylonkousen verborgen gehouden en nooit nog een woord over de atoombom gerept.
 
Oorlog moet voor eeuwig de wereld uit worden gebannen.
 
 
 

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de eigenaar.
 
HOMEに戻る Top of page
Copyright(c) Hiroshima National Peace Memorial Hall for the Atomic Bomb Victims
Copyright(c) Nagasaki National Peace Memorial Hall for the Atomic Bomb Victims
All rights reserved. Unauthorized reproduction of photographs or articles on this website is strictly prohibited.
初めての方へ個人情報保護方針
日本語 英語 ハングル語 中国語 その他の言語